Normal_10141

Het is januari 2009. Buiten sneeuwt het. Hard. De sneeuw blijft in tegenstelling tot andere jaren liggen. De lucht is grauw en het vriest stevig. Kortom het is echt winter. Een winter zoals een winter moet zijn. De auto waarin ik zat reed voorzichtig door het witte landschap. Voor velen een plaatje, voor mij niets bijzonders. Het boeide me niet.

Door Nicolai van Doorn 

Er was zoveel wat mij niet boeide. Eigenlijk stelde mijn leven niet zoveel voor. Wat was ik nou? Een armzalige koerier die hopeloos had gefaald in zijn studententijd. Mijn stemmen maakten mij wel duidelijk dat ik niet zoveel voorstelde. En dat ik er beter een einde aan kon maken. Aan mijn leven. Niemand zou me missen en zouden blij en opgelucht zijn als ik er niet meer zou zijn. Ik ging het geloven.

We, mijn ouders en ik, waren onderweg naar de huisartsenpost. Kort ervoor had ik gezegd dat ik levensmoe was. Want dat was ik. En niet zo'n klein beetje ook. Ik wilde niet meer. Mijn ouders wisten niet hoe ze moesten reageren. Ze snapten me niet. Dat gevoel had ik vaker. Dat de omgeving mij niet meer begreep. Moedeloos werd ik ervan. Iets anders dan medische hulp inschakelen konden mijn ouders niet doen.

Naar de dokter; ik wilde eigenlijk niet. Ook niet omdat mijn stemmen er tegen waren. Ik moest op eigen kracht de gifbeker helemaal leeg drinken. En als die leeg was zou dat resulteren in de dood. Ik verlangde er naar. Mijn stemmen, inclusief Nicolai, waren boos en zeiden dat ik straks met mijn hoofd naar beneden gebogen moest zwijgen bij de huisarts.

"Zo doet hij al heel de avond!", zei mijn moeder. "Hij kijkt je ook niet meer aan als je met hem praat", zei mijn vader. De huisarts vond me een raar geval. Ik negeerde hem. Keihard. Mijn stemmen complimenteerde me met mijn gedrag. "Goed zo!, Volhouden dit" werd er meerdere malen in mijn hoofd tegen me gezegd.

De huisarts kon niets anders doen dan mij doorverwijzen naar de crisisdienst van de Geestelijke Gezondheidszorg (GGZ) en die stuurde ons weer naar huis. Er zou iemand langs komen later op de avond bij ons thuis. In een vertrouwde omgeving zou ik misschien wel gaan praten. Later op die avond kwam er een mevrouw van de GGZ bij ons aan de deur. Ze werd binnen gelaten door mijn ouders en ik werd er bijgeroepen en we zaten aan de keukentafel.

Ik keek haar wederom niet aan en zweeg. De mevrouw bestudeerde me van top tot teen en hoorde mijn ouders aan. Het bekende riedeltje werd weer opgesomd. Toen zei de vrouw: "Jannes, hoor jij stemmen?" Ik kon niets anders zeggen dan ja. Ik was opgelucht. Deze vraag was een vraag die ik moest horen. Er zou dan hulp komen had ik jarenlang gedacht. Nooit heeft iemand mij die vraag gesteld. De monden van mijn ouders vielen open.

"Jannes heeft waarschijnlijk een psychose", zei de mevrouw van de GGZ. "Hij is in de war en er erg somber door geworden", legde de vrouw aan mijn ouders uit. "Met medicatie en therapie komt hij er weer boven op" . Ik was opgelucht. Eindelijk erkenning, eindelijk rust.

© Nationale Zorggids / Nicolai van Doorn